
In de Middeleeuwen gebruikte met een ‘loodje’ om goederen een kwaliteitsmerk mee te geven, bijvoorbeeld in de wolnijverheid. Het productieproces van wol tot laken (laken is een wollen stof die eerst wordt geweven en vervolgens vervilt) was een opeenvolging van gespecialiseerd handwerk, waarbij de controle op de kwaliteit een belangrijke rol speelde. Een hoge en constante kwaliteit was belangrijk, vooral bij de uitvoer van de stoffen naar andere steden. Een lakenlood is een bewijs van keuring door de ‘waardijns’. Soms droeg een stuk laken verschillende loden, dit waren dan de keuringen van bijvoorbeeld de lengte of van het verfbad. Bij de keuring van de kleur werd de stof vergeleken met een voorbeeld in een boek: het stalenboek. De keurmeesters heetten daarom staalmeesters.
Bij de opgraving ter plaatse van Muurhuizen 49-51 is een heel mooi lakenlood gevonden. Het lood heeft een doorsnede van 3 cm, met aan de ene zijde het stadswapen van Amsterdam en aan de andere zijde de afbeelding van een schip. De lood is gevonden in de grond, die is aangeplempt achter de eerste stadsmuur, waar voor die tijd de singelgracht lag. Het gevonden lakenlood wordt op grond van de afbeeldingen gedateerd tussen 1400 en 1425.

De zijde met het stadswapen
Aan de ene zijde is het lakenlood voorzien van een afbeelding met een randschrift tussen twee ‘touwcirkels’. Daarbinnen bevindt zich het bekende Amsterdamse stadswapen met de drie Andries- of Andreaskruisen. In de ruimtes tussen de binnenste touwcirkel en de bovenkant en zijkanten van het stadswapen zijn nog laurier(?)takken aangebracht.
De zijde met het schip
Op de andere zijde van het lakenlood staat (binnen een touwcirkel) een zeilschip.
Hoewel de afbeelding incompleet is, kan aan de hand van andere afbeeldingen het schip aangevuld worden. Het was een schip met een rechte kiel, rechte, vallende stevens, een stevenroer, een enkele zware mast met touwladders, lage verschansingen in het achterschip en een hoge opbouw met verschansingen aan de voorkant. Het gaat om een koggeschip. Dit scheepstype werd vooral gebruikt voor de handel door de Hanzesteden, dus de vaart op de Noordzee en de Oostzee. Het laadvermogen lag tussen de 200 en 250 ton en de schepen waren tot zo’n 30 meter lang.
Verder lezen? Download het artikel van Francien Snieder in het boek ‘Een maand op zicht’.