Een roemer was hét wijnglas bij uitstek. Ze waren er in vele varianten; vooral in de17de eeuw volgde het ene na het andere model elkaar op. Omstreeks 1600 bestond het basismodel uit een bol- of eivormige kelk op een stam met noppen erop. De voet was gemaakt van gewonden glasdraad. Rond 1625 veranderde die glasdraad in een geribd glasrandje; een paar jaar later kregen de noppen de vorm van een braam. Dit glas is te dateren tussen 1630 en 1675. Vanaf 1675 zien we namelijk weer een nieuwe variant met een schaalvormige kelk en een hoge voet.
Zo volgden de modellen elkaar op tot er uiteindelijk eentje overbleef: ons huidige wijnglas dat wij, vreemd genoeg, nog steeds een roemer noemen.
Kerkstraat-Muurhuizen, 1984.
Lees verder onder ‘Resten van roemers’.