Als archeologen doen we af en toe houtvondsten. Is de conditie van dat hout goed genoeg, dan kun je het aan een nader onderzoek onderwerpen. Dat is waar dendrochronologen om de hoek komen kijken. Zij zijn gespecialiseerd in het onderzoek naar jaarringen en houden zich bezig met het dateren van hout en, in ons geval, van archeologische houtvondsten. Dat onderzoek doen we overigens niet zelf; het is echt specialistenwerk.
Houtsoort
Om te beginnen heeft elke boomsoort heeft zijn eigen, specifieke anatomie: eikenhout ziet er heel anders uit dan het hout van een spar bijvoorbeeld. Voor een specialist is soms zelfs met het blote oog te zien om welke boomsoort het gaat. In andere gevallen heb je een loep of een microscoop nodig.
Groeiringen
Bomen maken elk jaar nieuw hout aan. Ze beginnen daarmee in het voorjaar, als het groeiseizoen begint en stoppen ermee in het najaar; de boom gaat in winterrust. Het jaar erop begint de cyclus weer opnieuw. Zo krijg je het patroon van concentrische cirkels dat je ziet als je een dwarsdoorsnede van boom bekijkt. In onze regio kent elk kalenderjaar een groeiseizoen; groeiringen zijn jaarringen. Dat is niet overal hetzelfde: in de tropen bijvoorbeeld is een groeiring niet noodzakelijkerwijze hetzelfde als een jaarring. Het vroege voorjaarshout is anders van structuur dan het zomerhout en dat maakt dat de ringen meestal goed te onderscheiden zijn. Gelijkmatig zijn de jaarringen overigens niet: weersomstandigheden, schommelingen in het klimaat en lokale omstandigheden hebben er invloed op hoe breed of juist smal zo’n ring wordt.
Dendrochronologisch onderzoek
Dendrochronologisch onderzoek begint met het meten van de breedte van de jaarringen. Niet dat elke ring afzonderlijk belangrijk is, maar het patroon van opeenvolging van smallere en bredere ringen is dat wel. Zijn de groeiomstandigheden goed geweest (brede ringen), of juist minder goed (smalle ringen)? Omdat die omstandigheden elk jaar anders zijn, vormen de jaarringen een uniek patroon, als een soort streepjescode voor een bepaalde periode. Andere bomen uit hetzelfde gebied reageren ook op diezelfde omstandigheden. Zo kun je bomen van dezelfde soort met elkaar synchroniseren en zelfs tot een jaarringkalender voor een bepaalde regio komen. Zo’n kalender kan een lange tijdsperiode overspannen. Als we weten in welk jaar de laatste groeiring is gevormd, dan is de datering van zo’n kalender zelfs absoluut. Dendrochronologie is daarmee een hele precieze dateringstechniek.
Dendro-archeologie
Ook bij archeologische houtvondsten kijk je naar de jaarringen. Als je ze vervolgens vergelijkt met een (absoluut gedateerde) kalender, dan kun je exact de ouderdom van het hout bepalen: wanneer is de boom gekapt en hoe oud was hij toen hij gekapt werd? Leg je kalenders uit verschillende regio’s naast elkaar en komt één daarvan goed overeen, dan kun je ook de herkomst van het hout bepalen. En dát geeft weer informatie over handelspatronen. Zo hebben we bij landgoed Kouwenhoven (Hoogland) de duigen van een kuip gevonden. In het Duitse Rijnland is er in 1681 een eik voor gekapt, die op het moment van kappen zeker 200 jaar oud was. Vaak is er een relatie tussen het kappen van de boom en het maken van een voorwerp. Je moet natuurlijk rekening houden met de droogtijd van hout, maar jaarringenonderzoek helpt zo bij het dateren van archeologische objecten. Tenzij er sporen van hergebruik te zien zijn; in dat geval zegt de datering juist iets over het eerste voorwerp dat ooit van dat stuk hout gemaakt.