
In de Amersfoortse bodem zijn meer dan 25 kammen opgegraven, waaronder 5 van het type met lange tanden en 20 luizenkammetjes.
Lange tanden
Dit type kam werd uit één stuk bot gemaakt en had een beperkt aantal lange tanden. Omdat de tanden vrij lang zijn, is de kam wat buigzamer en breken de tanden niet zo snel af. Vooral de grote langwerpige botten van runderen waren zeer geschikt om deze kammen mee te maken. De plakken bot zijn tot op 2/3 ingezaagd; de rest dient als handvat. In deze greep werd meestal een rond gat aangebracht, handig voor een ophangkoord.

Luizenkammetjes
Luizenkammetjes bestaan al sinds de 14de eeuw en hebben eigenlijk nog steeds dezelfde vorm: twee rijen tanden die dicht op elkaar staan. Waarschijnlijk waren het ook daadwerkelijk luizenkammetjes: bij opgravingen worden regelmatig luizen en neten tussen de tanden van de kammen aangetroffen.

De kammetjes werden vaak van buxushout gemaakt, omdat dat heel sterk is. De komst van ivoor van walrus en olifant leverde in de 16de eeuw een nieuwe grondstof waaruit de kammen werden gemaakt. Pas in de 19de eeuw werd het ivoor door hoorn als grondstof verdrongen, dat zelf wat later weer plaats moest maken voor het moderne celluloid en plastic.
Verder lezen? Download het artikel van Timo d’Hollosy in het boek ‘Een maand op zicht’.