
Een ‘hoofdijzer’? In de 17de eeuw droegen vrouwen een kapje of mutsje. Om ervoor te zorgen dat het kapje niet afwaaide, zat er een hoofdijzer in. Deze metalen beugel drukte op de wangen, zoals ook bij Aagje te zien is.
Terug naar het begin. En dat is de opgraving in 2002 op het voormalige kerkhof bij de Rochuskapel aan de Pothstraat. Hier heeft vroeger het pesthuis gestaan, waar mensen met pest verzorgd en verpleegd werden. Mensen die kwamen te overlijden werden hier begraven. Er is alleen opgegraven op de plek waar een fietsenstalling gebouwd moest worden. De werkput was daarom niet groter dan 9 bij 2 meter. Op anderhalve meter diepte werd het eerste graf aangetroffen. Uiteindelijk zijn 38 graven uit de 16de en 17de eeuw opgegraven.
Het eerste graf bleek van een jonge vrouw te zijn. De schedel was nog altijd getooid met de resten van een kapje. Het hoofdijzer van dit kapje is het enige dat er van rest; van het textiel (waarschijnlijk kant) is niets bewaard gebleven. Beide uiteinden van het hoofdijzer hebben de vorm van een gestileerde dierenkop. Verder zijn enkele haren door de aanwezigheid van de koperen beugel geconserveerd: zo weten we dat de draagster van het kapje blond was.

De schedel en het hoofdijzer zijn te zien in een aparte vitrine.

In 2016 was er in museum Flehite de tentoonstelling Cold Cases, waarin de bezoekers kennis konden maken met de nieuwste manieren van archeologisch onderzoek bij menselijke skeletten. Een van die manieren is het maken van een gezichtsreconstructie. Daarbij is gekozen voor een reconstructie van het gezicht van het meisje met het oorijzer. Zij is door de archeologen Aagje genoemd en zit tegenwoordig achter het raam aan de Westsingel. Ze heeft een eigen pagina op deze website.
Verder lezen? Download het artikel van Maarten van Dijk in het boek ‘Een maand op zicht’.