
Persoonlijke verzorging iets van onze tijd, met onze ziekenhuizen, farmaceutische industrie, well-ness, schoonheidssalons en wat dies meer zij? Niets is minder waar. Ook in vroeger tijden besteedden mensen al aandacht aan hun uiterlijk en gezondheid, poetsten ze hun tanden, kamden hun haar en zochten ze naar de beste remedie voor allerlei kwalen en verwondingen. Gezondheidszorg en persoonlijke verzorging is zo oud als de weg naar Rome; ouder zelfs. We vinden namelijk al kleine potjes uit de IJzertijd (800-1200 v. Chr.) die mogelijk gebruikt werden voor zalfjes en kruidenmengsels.
Ziekenzorg
Lang is er sprake geweest van een link tussen godsdienstige instituties enerzijds en gezondheidszorg anderzijds. Dat is al zo bij de oude Grieken, waar je in tempels de eerste echte ziekenhuizen ziet verschijnen. Later, in de vroegchristelijke tijd, worden diaconessen de eerste wijkverpleegkundigen. En in de vroege middeleeuwen fungeren kloosters als gezondheidscentra.
Pas na 1000 na Chr. vindt er een verschuiving plaats naar gasthuizen in de stad, waar leken de zorg op zich nemen. Ook in Amersfoort is dat het geval: het oude Elisabeth Gasthuis vindt zijn oorsprong in de 16de eeuw als ziekenmoeders zich bezig gaan houden met patiënten. Van lieverlee ontstaat er een modern ziekenhuis dat inmiddels is opgegaan in het Meander.
Medische wetenschap
Hippocrates (5de eeuw v. Chr.) wordt vaak beschouwd als de vader van de westerse geneeskunde: hij is de eerste die ziektes niet toeschrijft aan bovennatuurlijke oorzaken, maar aan natuurlijke. Hij stelt diagnoses, schrijft bepaalde therapieën voor en komt met allerlei instructies voor de verzorging van zieken. Geneeskunde is een kwestie van kruidengeneeskunst; kennis van planten en van hun werking is belangrijk. Dat is lang zo gebleven: tot in de Middeleeuwen valt men terug op de klassieke oudheid. Pas in de renaissance gaan mensen zelf op onderzoek uit en begint de medische wetenschap zich te ontwikkelen. In de 19de eeuw neemt het allemaal een vlucht met o.a. betere laboratoriumtechnieken en met bijvoorbeeld nieuwe kennis over virologie, bacteriologie.
Voor medicijnen ga je ook in de Middeleeuwen al naar een apotheker. Hij maakt ze en verkoopt ze, zowel aan chirurgijns als aan anderen. Maar hij handelt in meer; ook allerlei genotsmiddelen gaan volkomen legaal over de toonbank. Hij is in feite een soort kruidenier.
Bijzondere vondsten
Tussen de kammen, tandenborstels, parfumflesjes en andere verzorgingsproducten zitten twee vondsten die we er hier uitlichten: een zilveren oorlepel uit de 14de eeuw en een zalfpotje uit de 18de eeuw.
Het wattenstaafje van nu is in vroeger tijden de oorlepel. In de Romeinse tijd gebruiken ze ze al. Een oorlepel ziet eruit als een soort naald, met aan het uiteinde een piepklein lepeltje waarmee je je oor schoonmaakt. Soms hebben ze een dubbelfunctie met aan de ene kant het lepeltje en aan de andere kant een naald, voor je nagels of je tanden. Ons lepeltje is alleen een oorlepeltje. Het bijzondere aan het zalfpotje uit de 18de eeuw is dat er nog zalf in zit. Het blijkt om hars van verschillende soorten naaldbomen te gaan, waaronder het zg. Venetiaans terpentijn. Dat terpentijn lijkt een soort wondermiddel: geschikt als vernis voor schilderijen, impregneermiddel voor leren handschoenen en, als geneesmiddel tegen van alles en nog wat, zowel in- als uitwendig.